Feiten

In 1987 wordt de zoon van mevrouw McMichael geboren. Ze lijdt aan een manisch-depressieve psychose en wordt onder dwang in een ziekenhuis geïnterneerd. Het departement van de sociale diensten verkrijgt een beschikking om het kind in een onthaalgezin te plaatsen.

Mevrouw McMichael en de vader van het kind betwisten de plaatsing van het kind alsook de bezoekregeling gedurende verschillende jaren. Er wordt een procedure opgestart tot bekomen van het hoederecht en bezoekregeling. Tijdens deze procedure zullen de bevoegde instanties, zowel in eerste aanleg als in beroep, bij mekaar komen om de situatie te onderzoeken op grond van de stukken van het dossier (verslag maatschappelijk onderzoek over het kind, verslagen van sociale diensten waarin aanbevelingen vervat zijn betreffende de plaatsing van het kind alsook de bezoekregeling). Tijdens deze vergaderingen zijn de ouders meestal aanwezig maar krijgen ze de stukken, noch in eerste aanleg noch in graad van beroep, te zien. Wel deelt de voorzitter van de vergaderingen hen de inhoud mee van de documenten.

De ouders menen dat er een schending is van het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM), het recht op de eerbiediging van het gezinsleven (Art. 8 EVRM), en het verbod van discriminatie (art. 14 EVRM).

Beslissing

Het Hof stelt een schending vast van het recht op een eerlijk proces ten opzichte van de moeder (art. 6, §1 EVRM).

Het stelt bovendien een schending vast van het recht op eerbied voor het gezinsleven ten opzichte van beide ouders (art. 8 EVRM).

Wat betreft het verbod op discriminatie (art. 14 EVRM), stelt het Hof geen schending vast.

De staat dient de ouders samen £8000 te betalen voor de niet-geldelijke schade.

Motivering

 Wat artikel 6 betreft, stelt het Hof dat het recht op een eerlijk proces in principe betekent dat men de mogelijkheid heeft om “kennis te nemen van en commentaar te geven op de observaties of de bewijsstukken ingediend door de andere partij”.

De ouders krijgen niet de kans om kennis te nemen van de stukken die de tegenpartij aanvoert alvorens ze te bespreken, zodanig dat de ouders, aan wie de sociale verslagen niet werden overgemaakt, zich niet terdege kunnen verdedigen. Het eenvoudig meedelen wat de inhoud is van deze verslagen is onvoldoende en vormt een inbreuk op het recht op een tegenstelbaar en rechtvaardig proces (art. 6 EVRM).

Wat artikel 8 betreft, herinnert het Hof eraan dat het samen zijn van ouder en kind een fundamenteel element is van het gezinsleven en dat maatregelen die dit verhinderen een inmenging vormen met het recht beschermd in dat artikel.
Het Hof buigt zich ook over het beslissingsproces dat uitmondde in de inmenging. Het herinnert aan zijn vroegere rechtspraak, die luidt als volgt: “er dient uitgemaakt te worden, gelet op de omstandigheden eigen aan de situatie en onder meer de ernst van de getroffen maatregelen, of de ouders in de totaliteit van het beslissingsproces een voldoende rol hebben kunnen spelen om de bescherming van hun belangen te waarborgen”. Als het antwoord op deze vraag negatief is, betekent dit een gebrek aan eerbied voor hun privéleven en is de inmenging die uit de beslissing volgt niet ‘noodzakelijk’ in de zin van artikel 8.*
In onderhavige zaak heeft het Hof geoordeeld dat het beslissingsproces inzake de hoede- en bezoekregeling voor het kind niet de bescherming geboden heeft voor de belangen van de ouders zoals vereist door artikel 8 EVRM. Zodoende vormt het gebrek aan toegang tot vertrouwelijke stukken en verslagen van de sociale diensten een inbreuk op de eerbied voor het privéleven en het gezinsleven.

Betekenis in ruimere context

In overeenstemming met het doel van artikel 8 EVRM om het gezinsleven te beschermen tegen onwettelijke en arbitraire inmenging door de staat, bevat dat artikel volgens het Hof impliciet bepaalde procedurele waarborgen.
Dus, hoewel artikel 8 geen expliciet procedurele voorschriften stelt, moet het gehele beslissingsproces (administratief en gerechtelijk), dat leidt tot maatregelen of inmengingen, eerlijk gebeuren en met respect voor de belangen die beschermd zijn door artikel 8.
Waar rekening mee wordt gehouden is of de ouders voldoende betrokken worden in het beslissingsproces.

Deze waarborg is echter niet absoluut, zodat autoriteiten in bepaalde mate kunnen beslissen of de participatie wel betekenisvol of mogelijk is. Een uitzondering moet dan gesteund zijn op paragraaf 2 van artikel 8 EVRM. Waar de beslissing om een ouder uit te sluiten serieus is en een impact heeft op niet alleen het rechtstreekse contact tussen ouder en kind, maar ook op de ouder-kind relatie op lange termijn, daar moeten sterke en gewichtige redenen worden gegeven die relevant zijn voor het belang van het kind.

De zaak die hier besproken werd past in deze visie van het Hof dat artikel 8 impliciet procedurele waarborgen bevat.

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties
* EHRM 26 juni 1993, nr. 12952/87, Ruiz-Mateos/Spanje
** EHRM 8 juli 1987, nr. 9749/82, W./Verenigd Koninkrijk

KILKELLY, U., “Children’s rights: a European perspective”, Judicial Studies Institute Journal 2004, afl. 2, 68-95.

 

Trefwoorden
Bescherming van het gezinsleven ; Plaatsing van kinderen; Art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces); Art. 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven)