Samengevat op 24/11/2020

Feiten

Mevrouw en meneer Achim zijn de ouders van zeven kinderen. Meneer Achim is permanent invalide omwille van psychologische aandoeningen.

De sociale diensten bezoeken de familie naar aanleiding van een klacht van mevrouw Achim tegen haar vader, maar die klacht blijkt ongegrond. Tijdens dit onderzoek blijkt dat er sprake is van slechte woonomstandigheden en dat de ouders geen interesse tonen in de gezondheid of de opvoeding van hun kinderen. Bovendien werken de ouders niet mee met de sociale diensten. Na meerdere bezoeken en aanmaningen tot verbeteringen worden de zeven kinderen uiteindelijk geplaatst via een spoedprocedure. Het jongste kind bevindt zich op 38 km van het ouderlijke dorp. Alle andere kinderen zijn 88 km verwijderd van hun ouders. De spoedmaatregel wordt vervangen door een gewone maatregel van tijdelijke plaatsing, op basis van de psychologische en medische testen die de kinderen ondergaan. Ook de ouderlijke rechten werden overgedragen op de autoriteiten. De plaatsing duurt ongeveer een jaar en een half. De ouders doen intussen hun best om hun woonsituatie te verbeteren en om contact te onderhouden. Nadien keren de kinderen terug bij hun ouders.

Mevrouw en meneer Achim vechten de originele plaatsingsbeslissing aan. Bovendien vechten ze de beslissing aan waarbij de terugkeer naar het gezin geweigerd werd.

Beslissing

Het Hof besluit dat er geen schending is van artikel 8 EVRM.

Motivering

Juridische principes

Het samenleven van een ouder met zijn kind is een fundamenteel aspect van het recht op een familieleven. Maatregelen die dit verhinderen vormen dan ook een inbreuk op dat recht. Zo’n inbreuk is slechts gerechtvaardigd als de maatregel wettelijk, legitiem en noodzakelijk is. Noodzakelijkheid  impliceert dat de maatregel beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte en deze maatregel moet bovendien proportioneel zijn.

Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid kijkt het Hof of de argumenten voor de maatregel relevant en voldoende zijn. Het opsplitsen van een familie vormt een zeer vergaande inbreuk. Dit moet dan ook ondersteund worden door zeer grondige overwegingen in het belang van het kind. Het wegnemen van een kind kan slechts de laatste optie zijn. Anderzijds is het niet aan het Hof om zich in de plaats van de nationale autoriteiten te stellen. Maar het kijkt wel of deze autoriteiten zich, binnen hun ruime appreciatiemarge, aan de verplichtingen van artikel 8 EVRM gehouden hebben.

Het feit dat een kind in een betere omgeving zou kunnen opgroeien, kan op zich geen plaatsing rechtvaardigen. Er moeten andere redenen zijn die dit noodzakelijk maken. Bovendien rusten er positieve verplichtingen op de lidstaten wat betreft het recht op bescherming van het familieleven. Waar een familiale link wordt vastgesteld, moet een lidstaat zo handelen dat deze relatie zich kan ontwikkelen en moet ze maatregelen nemen om de herenigingen van de ouders en het kind te bewerkstelligen.

Hoewel de grenzen tussen de negatieve en de positieve verplichtingen van een lidstaat niet haarscherp zijn gedefinieerd, zijn de toepasselijke principes wel gelijkaardig. In beide gevallen is het essentieel dat een eerlijk evenwicht bestaat tussen de belangen van het kind, die van de ouders en het algemeen belang. Dit binnen de appreciatiemarge van de lidstaat, maar er rekening mee houdend dat de belangen van het kind het zwaarst doorwegen en in sommige gevallen de belangen van de ouders kunnen terzijde schuiven.

Toepassing van de principes

De plaatsing van de kinderen berust op bestaande wetgeving en heeft een legitiem doel, namelijk het waarborgen van de belangen van de kinderen. Het onderzoek van het Hof focust daarom op de noodzakelijkheid van de plaatsing.

De originele plaatsingsmaatregel en het in stand houden van de plaatsing

Het Hof legt er de nadruk op dat louter materiële tekortkomingen – waaronder de financiële toestand van een gezin – nooit kunnen volstaan als enige reden om over te gaan tot plaatsing. Er dienen wel degelijk nog andere redenen aanwezig te zijn. Hier is dat volgens het Hof het geval. Mevrouw en meneer Achim voorzien niet in de nodige materiële leefomstandigheden voor hun kinderen. Bovendien negeren ze de ontwikkeling en de gezondheid van de kinderen, en is er een gebrek aan samenwerking met de sociale diensten. De kinderen hebben  taalproblemen en ze hebben ook een zekere mentale achterstand die het gevolg zijn van de verwaarlozing. Het Hof oordeelt dat de autoriteiten terecht bezorgd mochten zijn over de toestand van de kinderen. Het meent bovendien dat geen minder vergaande maatregel kon worden opgelegd, gezien het gebrek aan medewerking door de ouders. Voorafgaand aan de plaatsing werd de familiale situatie helder in beeld gebracht, op basis van regelmatige monitoring en interactie met zowel de ouders als mensen uit de nabije omgeving.

Ook bij de beslissing over het in stand houden van de tijdelijke plaatsing is rekening gehouden met de materiële omstandigheden van het gezin zonder dat de financiële tekortkomingen doorslaggevend zijn. Hoewel er pogingen werden gedaan door de ouders om de leefomstandigheden te verbeteren en de samenwerking met de sociale diensten vlotter verliep, meende de lokale rechtbank dat er nog onvoldoende zekerheid was voor de veiligheid van de kinderen en werd vastgesteld dat de ouders nog onvoldoende bewust waren van hun rol als ouders.

Maatregelen om de familie te herenigen.

Volgens het Hof heeft de lidstaat voldoende moeite gedaan om ervoor te zorgen dat de band tussen ouders en kinderen behouden blijft.

De autoriteiten hebben de nodige stappen ondernomen zodat de ouders hun kinderen elke maand konden bezoeken. Ze zorgden er ook voor dat het bezoek kon plaatsvinden in een setting die bijdraagt aan het ondersteunen van de familiale banden. Contact per telefoon werd ook behouden. Tot slot hebben de autoriteiten zorgvuldig de terugkeer naar de ouders voorbereid door een ontmoeting te organiseren tussen het jongste kind met zijn broers en zussen en zijn ouders. De oudste kinderen werd ook toegelaten om de vakantiedagen tijdens de zomer bij hun ouders door te brengen. De autoriteiten hebben dus hun best gedaan om de relatie tussen ouders en kinderen te behouden.

De sociale diensten streefden ernaar om mevrouw en meneer Achim te monitoren en hen te adviseren over hoe ze hun financiële situatie konden verbeteren, alsook hun vaardigheden als ouders konden bijschaven.

Zodra de ouders beter begonnen samen te werken en vooruitgang boekten in hun leefomstandigheden, werden snel praktische maatregelen ontwikkeld om de terugkeer van de kinderen te omkaderen. Volgens het Hof hebben de autoriteiten dan ook alles ondernomen wat van hen kon verwacht worden om de terugkeer van de kinderen te verwezenlijken.

Alles samen beschouwd, stelt het Hof dat de plaatsing gebaseerd is op relevante en voldoende redenen. Bovendien werd al meteen beoogd om de plaatsing slechts op een tijdelijke basis te laten doorgaan. Door de situatie van de ouders en de kinderen goed op te volgen, hebben de autoriteiten rekening gehouden met alle belangen. De inbreuk op het recht op bescherming van het familieleven van de ouders is hier dan ook gerechtvaardigd.

Betekenis in ruimere context

In verschillende zaken beklemtoont het Hof de kansarme achtergrond van het kind als één van de voornaamste redenen voor de plaatsing zelf en de bijhorende maatregelen1. In deze zaken wordt de link tussen ouder en kind verbroken omwille van een tekort aan financiële middelen, het gebrek aan een gepaste woning, een onduidelijke verblijfsstatus, materiële tekortkomingen etc.

Volgens het Hof kan armoede echter nooit de enige reden zijn voor de plaatsing van kinderen. De vaststelling dat een kind in een meer gunstige leefomgeving zou kunnen opgroeien, is onvoldoende om een kind weg te nemen bij zijn ouders. Zo’n maatregel kan evenmin gemotiveerd worden door een loutere verwijzing naar de precaire situatie van de ouders. Precaire omstandigheden kunnen immers verholpen worden door minder radicale middelen dan het verscheuren van een familie. Het Hof verwijst bijvoorbeeld naar gerichte financiële hulp en sociale begeleiding.

De rol van de sociale zekerheidsinstanties bestaat er net in om personen in moeilijkheden, die niet over de nodige kennis van het systeem beschikken, te helpen. Het is hun taak hen te begeleiden en hen onder meer te adviseren over de verschillende soorten sociale uitkeringen, over de mogelijkheden om sociale huisvesting te verkrijgen of over andere middelen om hun moeilijkheden te overwinnen.

Hier hoort wel nog een kanttekening bij, voor wat betreft de appreciatiemarge bij financiële moeilijkheden. Het is niet aan het Hof om te bepalen of een familie recht heeft op een bepaalde levensstandaard op de kosten van de maatschappij. Maar het is wel iets dat op zijn minst moet besproken worden door de lokale autoriteiten en dat een discussie verdient tijdens de juridische procedures. Bovendien staat vast dat in zaken met kwetsbare personen, de autoriteiten bijzonder waakzaam moeten zijn en hen meer bescherming moeten bieden.

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties

1 EHRM 21 september 2006, n. 12643/02, Moser/Oostenrijk; EHRM 26 oktober 2006, n°23848/04, Wallova & Walla/Tsjechië; EHRM 21 juni 2007, n. 23499/06, Havelka e.a./Tsjechië; EHRM 18 december 2008, n. 39948/06, Saviny/Oekraïne; EHRM 18 juni 2013, n°28775/12, RMS/ Spanje; EHRM 16 juli 2015, n°9056/14, Akkinibosun/Italië; EHRM 06 oktober 2015, n. 58455/13, N.P./ Moldavië; EHRM 16 februari 2016, n°72850/14, Soares de Melo/Portugal ; EHRM 22 juni 2017, n°37931/15, Barnea & Caldararu/Italië ; EHRM 24 oktober 2017, n°45959/11, Achim/Roemenië

Trefwoorden

Plaatsing van kinderen, behoud van de band, Art. 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven), woonkwaliteit