Steunpunt tot bestrijding van armoede

Feiten

Mevrouw Tchokontio Happi is een Kameroense die met haar dochter en haar broer in een woning in de regio van Parijs verblijft. Nadat de bemiddelingscommissie van Parijs vaststelt dat de woning ongezond en onbehoorlijk is, beslist die om hen als prioritair te beschouwen en om hen bij hoogdringendheid een andere woning toe te wijzen.

Omdat ze zes maanden na deze beslissing geen enkel effectief aanbod heeft gekregen, besliste mevrouw om zich op grond van de DALO-wet van 5 maart 2007 (DALO staat voor ‘Droit au logement opposable’ of inroepbaar recht op wonen) tot de administratieve rechtbank van Parijs te wenden om een woning toegewezen te krijgen. De wet bepaalt dat het recht op behoorlijke en zelfstandige huisvesting gewaarborgd is door de overheid en wel voor iedereen die hiertoe niet met eigen middelen toegang heeft of toegang kan behouden. Bovendien is de overheid voortaan aan een resultaatsverbintenis en niet langer alleen aan een middelenverbintenis onderworpen, wat betekent dat ze zich niet meer kan beperken tot het proberen te zorgen voor huisvesting maar effectieve huisvesting dient te garanderen.

Op 28 december 2010 willigt de administratieve rechtbank van Parijs het verzoek van mevrouw Tchokontio Happi in door de prefect van de regio Ile-de-France te gelasten om ervoor te zorgen dat zij nieuwe huisvesting krijgt. Dit gebeurt met een dwangsom – uit te betalen aan het fonds voor stadsontwikkeling van de regio Ile-de-France – van 700 euro per maand vertraging te rekenen vanaf 1 februari 2001.

De administratieve rechtbank gaat op 31 januari 2012 over tot de voorlopige betaalbaarstelling van de dwangsom, maar het gezin krijgt geen nieuwe huisvesting.

Mevrouw Tchokontio Happi dient op 8 oktober 2012 een verzoekschrift in bij het Europees Hof voor de rechten van de mens. Daarin doet ze er haar beklag over dat ze ondanks het definitieve besluit waarbij de prefect wordt gelast om voor nieuwe huisvesting te zorgen, nog altijd geen nieuwe huisvesting heeft gekregen.

Beslissing

Het Hof besluit dat artikel 6 § 1 (recht op een eerlijk proces) is geschonden, maar wijst voor het overige de vordering van Mevrouw Tchokontio Happi af als onontvankelijk.

Motivering

Het Hof stelt vast dat aangezien mevrouw niet opnieuw is gehuisvest, het vonnis van 28 december 2010 meer dan drieënhalf jaar na de uitspraak niet volledig is uitgevoerd, hoewel de Franse rechters hebben aangegeven dat bij hoogdringendheid aan haar verzoek gevolg diende te worden gegeven. Het Hof is ook van oordeel dat de dwangsom die effectief door de overheid betaalbaar is gesteld en wordt uitbetaald, geen enkele compenserende functie heeft omdat ze niet aan mevrouw Tchokontio Happi wordt uitbetaald, maar aan een fonds dat door de overheid wordt beheerd.

Het Hof oordeelt ook dat voor het niet uitvoeren van het vonnis geen enkele behoorlijke rechtvaardiging bestaat in de zin van de rechtspraak van het Hof die stelt dat de overheid geen probleem van middelen kan inroepen om bijvoorbeeld een schuld niet uit te betalen die is gebaseerd op een rechterlijke beslissing.

Het Hof herhaalt ten slotte dat er bij een ‘vordering’ – zelfs als het gaat om het genot van een bepaalde sociale uitkering – sprake kan zijn van een ‘eigendom’ in de zin van artikel 1 van het Protocol nr. 1 bij het EVRM (bescherming van eigendom), wanneer voldoende bewijzen worden aangereikt om die vordering af te dwingen. Het Hof is, in de zin van het vonnis van 28 januari 2010, wel van oordeel dat mevrouw het recht moet hebben om een appartement te gebruiken, maar niet om dat appartement te verwerven. Ze heeft dus geen ‘gewettigde hoop’ om iets met patrimoniumwaarde te verwerven. Haar recht op een sociale woning is dus geen ‘eigendom’ in de zin van de hiervoor aangehaalde bepaling, waardoor dit gedeelte van haar vordering onontvankelijk is.

Betekenis in ruimere context

De redenering van het Hof is niet direct nuttig in België wat betreft een kandidaat voor een sociale woning die sinds lang op een wachtlijst staat, want de Belgische wetgeving voorziet geen gelijkaardige regeling als deze van de DALO-wet (inroepbaar recht op wonen).

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties
N. BERNARD en N. DERDEK, ‘Le DALO, un droit au logement vraiment « opposable » ? Commentaire de l’arrêt de la Cour européenne des droits de l’homme’, R.T.D.H.2016-107, 713.

 

Trefwoorden
Recht op wonen; Niet uitvoeren van een vonnis; Art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces); Art. 1 Prot. nr. 1 EVRM (bescherming van eigendom); Begrip eigendom