Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Feiten

Een gehuwd koppel ontvangt financiële steun van het OCMW sinds oktober 2007. Het koppel heeft vijf uitwonende kinderen die allen in België verblijven. In 2012 beslist het OCMW dat elk kind 50 euro per maand dient bij te dragen in het onderhoud van het koppel, in het kader van de familiale solidariteit. Vanaf dat ogenblik wordt maandelijks 250 euro aangerekend als inkomen voor de ouders. Dat bedrag wordt rechtstreeks van hun leefloon afgehouden.
In 2013 vragen de ouders om niet langer rekening te houden met de 250 euro, omdat de inkomens van de kinderen gewijzigd zijn. Het OCMW blijft echter rekening houden met het fictieve bedrag.

Beslissing

De rechtbank stelt dat de inhoudingen op het leefloon geen wettelijke basis hebben. Het OCMW mag geen rekening houden met een fictief onderhoudsgeld.

De rechtbank veroordeelt het OCMW dan ook tot het betalen van de achterstallige bedragen.

Motivering

Elke persoon heeft recht op maatschappelijke integratie. Dat kan bestaan uit tewerkstelling en/of leefloon, al dan niet gepaard met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. Het recht op leefloon is echter een residuair recht. Dit betekent dat de familiale solidariteit in principe zal primeren op de solidariteit van de gemeenschap. Als de kinderen hun onderhoudsplicht kunnen naleven, moeten zij in eerste instantie worden aangesproken door de steunaanvrager.
Het OCMW heeft dus de mogelijkheid om van de betrokkenen te eisen dat ze hun rechten uitputten bij onderhoudsplichtigen. Die doorverwijzing is echter facultatief. Het OCMW kan ervan afzien.

Indien de ouders om familiale of andere reden niet in staat zijn zelf een onderhoudsvordering in te stellen tegen hun kinderen, beschikt het OCMW zelf over bepaalde mogelijkheden. Het kan in naam van de betrokkenen een vordering instellen, of zelf het verleende leefloon terugvorderen van de onderhoudsplichtigen. De wetgever wou immers voorkomen dat familiale relaties onder druk zouden komen.

De rechtbank stelt vast dat de vijf kinderen volgens de wet principieel onderhoudsplichtig zijn ten aanzien van hun ouders. Zij komen hun onderhoudsplicht niet na, ofwel omdat ze niet kunnen, ofwel omdat ze niet willen. De ouders verklaren dat zij van geen van de vijf kinderen een bijdrage ontvangen, aangezien ze zelf een ontoereikend inkomen hebben. Bijgevolg kunnen de ouders niet leven van dit “fictieve onderhoudsgeld”.

De rechtbank meent dat het in deze zaak niet redelijk, noch gepast is om het koppel zelf het onderhoudsgeld te laten vorderen van hun kinderen. Zij zijn analfabeet en kampen met medische problemen; het instellen van een onderhoudsvordering bij de vrederechter is voor hen te moeilijk. Bovendien zijn ze emotioneel en praktisch afhankelijk van hun kinderen om zich te handhaven in deze maatschappij (vb. tolken, lezen, enzovoort). Uit de feiten blijkt overigens dat niet alle kinderen in staat zijn om op regelmatige basis bij te dragen.

De inhoudingen op het leefloon hebben geen wettelijke basis. Het OCMW kan wel zelf in naam van de ouders een onderhoudsvordering instellen bij de vrederechter. Of het kan zelf het verleende leefloon terugvorderen van de onderhoudsplichtigen.

Betekenis in ruimere context

Bij de argumentatie van de rechtbank (uit 2014) valt te lezen dat de tewerkstelling en/of het leefloon gepaard kan gaan met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie.

Sinds 2016 is dit enigszins veranderd. Het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) werd uitgebreid, waarbij men een verruiming beoogt van het bestaande begeleidingsinstrument waar het GPMI voor staat. Het doel van de hervorming is, volgens de omzendbrief bij de wetswijziging, “om de maatschappelijke integratie en de professionele inschakeling van begunstigden van een leefloon te ondersteunen, maar ook om hen te responsabiliseren”.
De uitbreiding bestaat erin dat het GPMI nu ook verplicht wordt voor de personen vanaf 25 jaar, op voorwaarde dat de betrokkene de laatste drie maanden geen recht op maatschappelijke integratie heeft genoten. Concreet betekent dit dus dat de toekenning en het behoud van het leefloon in de meeste gevallen gepaard moet gaan met een GPMI. Soms is het GPMI echter nog steeds facultatief.

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties
Voor meer informatie, zie:
*BOUQUELLE, F., MAES, C., STANGHERLIN, K., “Nature et formes des droits à l’intégration sociale et à l’aide sociale” in MORMONT, H. & STANGHERLIN, K. (eds.), Aide sociale – Intégration sociale, Bruxelles, La Charte, 2011, 44-48

Betreffende de veranderde regelgeving, zie :
* Wet 21 juli 2016 houdende wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, BS 2 augustus 2016, 47094.

* KB 3 oktober 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, BS 11 oktober 2016, 69231.

* Omz. 12 oktober 2016 naar aanleiding van de wet van 21 juli 2016 houdende wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, https://www.mi-is.be/nl/wetgeving/omzendbrief-naar-aanleiding-van-de-wet-van-21-juli-2016-houdende-wijziging-van-de-wet-van

* DRIESSSENS, K., FRANSSEN, A., DEPAUW, J., MEHAUDEN, L., “Het Geïndividualiseerde Project voor Sociale Integratie: Formaliteit, ondersteunend kader of begeleidingsinstrument?” in PANNECOUCKE, I., LAHAYE, W., VRANKEN, J., EN VAN ROSSEM, R., Annuaire Fédéral de la Pauvreté 2016, Gent, Academia Press, 2016, 251-270.

Trefwoorden
Maatschappelijke integratie; Leefloon; Onderhoudsplicht; OCMW