Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Feiten

Valentin Câmpeanu wordt verlaten bij zijn geboorte en lijdt aan een ernstige mentale handicap. Bovendien is hij hiv-positief. Hij brengt heel zijn jeugd en adolescentie door in gespecialiseerde instellingen. Op zijn meerderjarigheid, daar hij geen recht op verblijf meer heeft in een instelling voor kinderen, wordt hij geplaatst in een medisch-sociaal centrum. Zijn toestand verslechtert er enorm, en een week na zijn opname wordt hij meegenomen naar een neuropsychiatrisch ziekenhuis, waar hij een paar dagen later sterft. Enkele uren voor zijn overlijden, brengt de ngo CLR hem een bezoek en stelt deze vast dat “de jongeman alleen was in een geïsoleerde kamer, onverwarmd en vergrendeld waarbij de uitrusting zich beperkt tot een bed zonder lakens en dekens; hij was slechts gekleed in een pyjama top; hoewel hij niet in staat was om te eten of naar het toilet te gaan zonder hulp, weigerde het personeel [van het ziekenhuis] hem te assisteren omwille van angst hiv op te lopen, zodat de betrokkene enkel werd gevoed door een glucose-infuus”.

De ngo CLR maakt, in naam van Valentin Câmpeanu, de zaak aanhangig bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en vraagt of de Roemeense Staat de volgende artikelen heeft geschonden:
– Art. 2 EVRM (recht op leven)
– Art. 3 EVRM (onmenselijke of vernederende behandeling)
– Art. 5 EVRM (recht op vrijheid en veiligheid)
– Art. 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven)
– Art. 13 EVRM (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel)
– Art. 14 EVRM (verbod van discriminatie)

Beslissing

Het Hof verklaart de klachten van de ngo CLR (als vertegenwoordiger van de heer Câmpeanu) onder artikel 2, 3 en 13 EVRM ontvankelijk, ook al was deze organisatie niet zelf het slachtoffer van de klachten. Het Hof stelt dat het niet noodzakelijk is om de klacht onder artikel 3 EVRM te onderzoeken. Evenmin vindt het Hof het noodzakelijk om de ontvankelijkheid en gegrondheid te beoordelen van de klachten onder artikel 5, 8 en 14 EVRM.

Het Hof stelt uiteindelijk schendingen vast van artikel 2 en 13 EVRM, en veroordeelt de Staat tot het betalen van kosten en uitgaven*:
– 10 000 euro aan CLR
– 25 000 euro aan Interights (adviseur van CLR)

Motivering

Het Hof overweegt dat CLR onder geen enkele hypothese valt zoals voorzien in het EVRM om een verzoek in te stellen (artikel 34). CLR is niet direct of indirect slachtoffer (zoals bijvoorbeeld een familielid van het slachtoffer) en zij vertegenwoordigt het slachtoffer niet (dit is niet expliciet voorzien als missie van de ngo). Het Hof benadrukt bovendien dat CLR het bestaan van een ‘voldoende nauwe band’ met het directe slachtoffer niet heeft aangetoond en ook niet beweert een ‘persoonlijk belang’ te hebben bij het handhaven van de bezwaren in kwestie voor het Hof, gelet op de definitie die de rechtspraak van het Hof hanteert voor deze begrippen.

Het Hof is zich ervan bewust dat ze zich in een heel bijzondere positie bevindt in het kader van de ontvankelijkheid van de vordering. Om de vraag te beantwoorden of CLR handelingsbelang heeft (procesbevoegdheid), verklaart het Hof dat het EVRM geïnterpreteerd moet worden als waarborg voor concrete en effectieve rechten, en niet voor theoretische en denkbeeldige rechten.

Het Hof stelt vast dat dat de heer Câmpeanu zeer kwetsbaar was, geen verwanten had en hoewel het een verplichting betreft voor de Roemeense staat, geen enkele voogd of bekwame persoon bevoegd was om te waken over zijn belangen. De jongeman had dus geen toegang tot enige vorm van vertegenwoordiging die in zijn naam kon optreden bij de ziekenhuisinstellingen of nationale of internationale rechtbanken.
Het is de ngo CLR die kort voor het overlijden van de heer Câmpeanu, en erna, deze rol op zich heeft genomen zonder een enkel bezwaar van de nationale autoriteiten, die altijd gevolg hebben gegeven aan de aangebrachte initiatieven van de ngo. Volgens het Hof volgt uit deze context en “gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de zaak en de ernst van de uiteengezette beschuldigingen [dat de] CRJ de bevoegdheid verleend moet worden om op te treden in hoedanigheid van vertegenwoordiger van de heer Câmpeanu”. Het Hof vervolgt dat: “in een andere zin besluiten zou beletten dat deze ernstige beschuldigingen van schending van het Verdrag onderzocht worden op internationaal niveau, met het risico dat de Staat (verweerder) ontsnapt aan haar verantwoordelijkheid onder het Verdrag ten gevolge van de niet-aanstelling, ondanks de verplichtingen die op haar rusten krachtens de interne wetgeving, van een wettelijke vertegenwoordiger bevoegd om te handelen in naam van de jongeman”. Volgens het Hof laat deze benaderingswijze toe om het recht van het slachtoffer op toegang tot een rechtbank en om zijn zaak te laten horen, te waarborgen.

Betekenis in de ruimere context

Met dit arrest biedt het Hof inzake handelingsbelang een interpretatie die in het bijzonder interessant is voor personen die niet in staat zijn op hun eigen te handelen en op te treden voor een rechtbank. Toch bevat het arrest een belangrijke ‘concurring opinion’ (overeenstemmende mening) over de relevantie van de motivering.

Concurring opinion van rechter Pinto de Albuquerque
Rechter Pinto de Albuquerque betreurt dat het Hof deze zaak als een individueel geval behandelt en er geen principezaak van maakt over de vereisten van vertegenwoordiging in het kader van internationale mensenrechten. Door deze zaak als een ‘uitzondering’ te behandelen, laat het Hof uitschijnen dat het Verdrag geen levend instrument is. Dat het zich niet moet aanpassen aan nieuwe omstandigheden, wat in een zaak als deze nodig kan zijn.

Hij geeft een opsomming van argumenten die volgens hem niet van belang zijn:
– Dat de nationale autoriteiten de hoedanigheid van de ngo CLR als vertegenwoordiger van de heer Câmpeanu altijd hebben erkend. -> De toerekenbaarheid van een schending van mensenrechten aan de autoriteiten zou dan afhankelijk zijn van een ‘erkenning’ door diezelfde autoriteiten.
– Dat er een link wordt benadrukt tussen de aard van de klacht, namelijk dat deze gebaseerd is op artikel 2 EVRM, en het recht van CLR om op te treden in naam van het slachtoffer. -> Deze link benadeelt klachten op grond van andere artikelen.
– Dat CLR moest betrokken zijn als een vertegenwoordiger vooraleer het slachtoffer stierf. -> Dan zou een vordering afhankelijk worden van toevalligheden die buiten de wil van de verzoeker liggen.

De rechter geeft vervolgens een alternatieve argumentatie, gebaseerd op de principekwestie die hier moet behandeld worden: wat zijn de contouren van het concept van vertegenwoordiging voor het Hof bij extreem kwetsbare personen?
Rechter Pinto de Albuquerque baseert zich op het algemene principe van gelijkheid voor de wet en komt tot de conclusie dat dergelijke vertegenwoordiging moet voldoen aan twee cumulatieve voorwaarden.
Ten eerste moet het gaan om extreem kwetsbare personen. Extreme kwetsbaarheid is een breed concept, dat moet verwijzen naar onder andere zeer jonge mensen, oudere mensen, zwaar zieke of gehandicapte mensen, mensen die behoren tot een minderheid of tot groepen die worden gediscrimineerd op grond van ras, etniciteit, geslacht, seksuele oriëntatie of enige andere grond van discriminatie.
Ten tweede moet er een afwezigheid zijn van familieleden, voogden of vertegenwoordigers.

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties
* Voor de argumentatie en conclusie over eventuele schendingen, zie arrest.

 

Trefwoorden
Art. 2 EVRM (recht op leven); Art. 3 EVRM (onmenselijke of vernederende behandeling); Art. 13 EVRM (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel); Handelingsbelang; Recht op toegang tot de rechter; Vertegenwoordiging van extreem kwetsbare personen