Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Samengevat op 24/11/2020

Feiten

Mevrouw Ilinka Čakarević krijgt sinds 1996 een werkloosheidsuitkering voor een periode van 12 maanden. In 2001 merken de autoriteiten op dat de uitkering ook na die periode werd doorbetaald. De autoriteiten beëindigen de uitkering en eisen dat mevrouw Čakarević het geld dat na de periode van 12 maanden werd ontvangen terugbetaalt. Ze moet daarom 2600 euro terugbetalen, alsook de interest op dat bedrag.

Deze terugbetaling is volgens mevrouw Čakarević een schending van artikel 1 Protocol n° 1 EVRM (bescherming van eigendom). Ook meent ze dat er een schending is van artikel 8 EVRM (bescherming van het gezinsleven).

Beslissing

Het Hof stelt een schending vast van artikel 1 Protocol n° 1 EVRM.

Kroatië moet de volgende bedragen betalen aan mevrouw Čakarević:

Het Hof meent dat het daarom niet meer noodzakelijk is om de klacht ook onder artikel 8 EVRM te onderzoeken.

Motivering

Is er sprake van eigendom?

Het begrip ‘eigendom’ in artikel 1 Protocol n° 1 EVRM heeft een autonome betekenis. Het is niet afhankelijk van de nationale wetgeving.  In principe is het enkel toepasbaar op de bestaande bezittingen van een persoon en geeft het geen recht om eigendom te verkrijgen. Maar in bepaalde omstandigheden kan er een ‘legitieme verwachting’ (legitimate expectation) bestaan om een bezit te verkrijgen. Het Hof geeft meer uitleg bij wat verstaan wordt onder zo’n legitieme verwachting, maar veel zal afhangen van de concrete omstandigheden van een zaak.

In de huidige zaak hebben de autoriteiten een administratieve beslissing getroffen waarbij mevrouw Čakarević een werkloosheidsuitkering krijgt. Ze hebben zelf de betaling ervan uitgevoerd voorbij de vastgelegde datum.  Volgens het Hof moet een individu in principe kunnen vertrouwen op de geldigheid van zo’n administratieve beslissing en de uitvoering ervan. Dit op voorwaarde dat het individu niet verantwoordelijk is voor de foutieve toepassing van de beslissing. Zo’n administratieve beslissing  kan stopgezet worden voor toekomstige bedragen. Maar uitgekeerde bedragen moeten beschouwd worden als legitiem, tenzij er grondige redenen bestaan om anders te besluiten in het algemeen belang of in het belang van een derde partij.

In deze zaak ligt de verantwoordelijkheid bij de autoriteiten. Mevrouw Čakarević valt niets te verwijten. In de beslissing over de toekenning van de uitkering wordt bovendien niet eens uitdrukkelijk verwezen naar de limiet van 12 maanden. Volgens het Hof kan mevrouw Čakarević er dan ook van uit gaan dat ze recht heeft op de uitkering voorbij de vastgelegde datum. Het Hof neemt daarbij ook het volgende in overweging: de uitkering dient als ondersteuning voor de basisbehoeften voor haar levensonderhoud. Dat de verdere uitbetalingen geen wettelijke basis hebben, is in deze omstandigheden niet belangrijk. De uitkeringen die na de vastgelegde datum betaald zijn, vallen dus onder de bescherming van het recht op eigendom.

Is de terugbetaling een schending van dit eigendomsrecht?

Een beperking op het recht op eigendom moet aan drie voorwaarden voldoen:

Voor het Hof ligt de essentie van de zaak in de proportionaliteitsvoorwaarde. Aan de voorwaarden van een legitiem doel en een wettelijke regeling is voldaan. Het betreft de toepassing van verrijking zonder oorzaak. Het Hof gaat dus kijken of er een eerlijk evenwicht wordt getroffen tussen het algemeen belang en het eigendomsrecht van mevrouw Čakarević.

Bij het stopzetten van sociale uitkeringen mogen de autoriteiten fouten corrigeren, ook als die het gevolg zijn van de eigen onzorgvuldigheid. Maar deze zaak onderscheidt zich enigszins van andere zaken, omdat ze niet de stopzetting van een uitkering betreft, maar het terugvorderen van ontvangen uitkeringen. Het Hof verwijst naar zijn vaste rechtspraak dat fouten die enkel toe te rekenen zijn aan de autoriteiten, niet mogen gecorrigeerd worden ten koste van het individu, zeker als er geen andere privébelangen betrokken zijn.

Het Hof wijst erop dat mevrouw Čakarević niet heeft bijgedragen aan het ontvangen van voordelen die buiten haar wettelijke rechten vallen. Zo werden geen valse verklaringen afgelegd of andere handelingen gesteld waaruit een gebrek aan goede trouw bleek. Aangezien de autoriteiten een beslissing ten gunste van haar hebben genomen en de betalingen hebben voortgezet, heeft ze een legitieme grondslag om aan te nemen dat de ontvangen betalingen juridisch correct zijn. Het is niet redelijk om te concluderen dat mevrouw Čakarević zelf moest weten dat zij een werkloosheidsuitkering ontving die de wettelijke maximumtermijn overschreed.

De autoriteiten hebben hun plicht om tijdig en op passende en consequente wijze te handelen niet vervuld. De werkloosheidsuitkeringen die mevrouw Čakarević niet mocht ontvangen, zijn volledig het gevolg van een fout van de staat. Toch wordt zij veroordeeld tot de volledige terugbetaling van het te veel betaalde bedrag, vermeerderd met de wettelijke interest. Er is dus geen enkele verantwoordelijkheid voor de autoriteiten vastgesteld en de autoriteiten vermijden de gevolgen van de eigen fout. De last rust dus alleen op mevrouw Čakarević.

Mevrouw Čakarević wordt aangeboden om haar schuld in zestig termijnen terug te betalen. Het terug te betalen bedrag vertegenwoordigt echter een aanzienlijk som voor haar. Het vormt immers haar enige bron van inkomsten heeft dus ook een impact op haar algemene financiële situatie. Het bedrag dat zij heeft ontvangen is zeer bescheiden en wordt gebruikt voor haar levensonderhoud. De nationale rechterlijke instanties hebben bij hun uitspraak over ongerechtvaardigde verrijking geen rekening gehouden met de gezondheid en de economische situatie van mevrouw Čakarević. Zij lijdt aan een psychiatrische aandoening, is niet in staat om te werken en is lange tijd werkloos. Zij heeft geen enkele bankrekening, geen enkel inkomen en geen enkel bezit van enige betekenis. Door dergelijke omstandigheden zou het betalen van haar schuld, zelfs in termijnen, haar levensonderhoud in gevaar brengen.

De verplichting om het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen terug te betalen, brengt voor haar een te zware individuele last met zich mee en schendt Artikel 1 Protocol n° 1 EVRM.

Betekenis in ruimere context

Dit arrest bevestigt vroegere rechtspraak dat een uitkering die onterecht werd betaald, niet langer moet betaald worden. Maar omdat er ook teruggevorderd wordt, verwijst het hof naar vroegere rechtspraak over de verantwoordelijkheid van de staat voor fouten die enkel aan de staat kunnen toegerekend worden.

Belangrijk is dat het hof vaststelt dat wanneer de ontvanger van de uitkering niets kan verweten worden bij de ontvangst van uitkeringen waarop niet langer recht was, de staat de onterecht uitgekeerde bedragen niet mag terugvorderen.

In het Belgische recht werd dit principe wettelijk verankerd. Zo bepaalt artikel 17 Wet van 11 april 1995 tot invoering van het “handvest” van de sociaal verzekerde1 dat wanneer de overheid een juridische of materiële vergissing begaat, de instelling van sociale zekerheid op eigen initiatief een nieuwe beslissing neemt die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan. Evenwel bepaalt artikel 17 dat indien de vergissing aan de instelling van sociale zekerheid te wijten is, de nieuwe beslissing maar geldt vanaf de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan waardoor er voor het verleden in dat geval niet kan teruggevorderd worden voor zover het recht op de prestatie kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht.

Ook in de Belgische wetgeving is een nuance voorzien, met name dat er toch teruggevorderd kan worden indien de sociaal verzekerde wist of moest weten dat hij geen recht had op deze uitkeringen.

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties

1 Wet 11 april 1995 tot invoering van het “handvest” van de sociaal verzekerde, BS 6 september 1995.

Trefwoorden

Werkloosheidsuitkering, Verrijking zonder oorzaak, Art. 1 Protocol nr. 1 (bescherming van eigendom)